TAAL - Redekundig ontleden - Persoonsvorm
De persoonsvorm kan je vinden door:
Manier 1. De zin vragend te maken. Het woord aan het begin van de zin is dan de persoonsvorm.
Manier 2. Door de zin in een andere tijd te zetten. Het woord dat verandert is dan de persoonsvorm.
Voorbeeld 1:
Ik ben op weg naar voetbal.
Manier 1. Ben ik op weg naar voetbal? Het woord vooraan is de persoonsvorm
dus de persoonsvorm is ben.
Manier 2. Ik was op weg naar voetbal. Het woord dat veranderde is "ben".
De persoonsvorm is ben.
Voorbeeld 2:
Jan leende zijn vriendje een boek.
Manier 1. Leende Jan zijn vriendje een boek? Het woord vooraan is de persoonsvorm
dus de persoonsvorm is leende.
Manier 2. Jan leent zijn vriendje een boek. Het woord dat veranderde is leende.
De persoonsvorm is dus leende.
Manier 1. De zin vragend te maken. Het woord aan het begin van de zin is dan de persoonsvorm.
Manier 2. Door de zin in een andere tijd te zetten. Het woord dat verandert is dan de persoonsvorm.
Voorbeeld 1:
Ik ben op weg naar voetbal.
Manier 1. Ben ik op weg naar voetbal? Het woord vooraan is de persoonsvorm
dus de persoonsvorm is ben.
Manier 2. Ik was op weg naar voetbal. Het woord dat veranderde is "ben".
De persoonsvorm is ben.
Voorbeeld 2:
Jan leende zijn vriendje een boek.
Manier 1. Leende Jan zijn vriendje een boek? Het woord vooraan is de persoonsvorm
dus de persoonsvorm is leende.
Manier 2. Jan leent zijn vriendje een boek. Het woord dat veranderde is leende.
De persoonsvorm is dus leende.